Historische Zaken en Wadlooptochten
Te voet naar Engelsmanplaat in 1916 - Ds. Jelle van Kuiken
- Gegevens
- Aantal Pageviews: 11240
Topografische kaart 1916, gebied Wierum en Engelsmanplaat
De Groote Kaap en Kleine Kaap zijn in 1914 aan het begin van de Eerste Wereldoorlog van Engelsmanplaat verwijderd ivm. het 'bemoeilijken van de toegankelijkheid van de Nederlandse vaarwegen vanaf de open zee'.
Bron www.topotijdreis.nl
1916
Jelle van Kuiken
Reeds geruimte tijd koester ik de gedachte om een verslag op te sturen over een voettocht die ik in augustus 1916 met mijn vriend Sape Schregardus heb gemaakt naar 'De Kolkman', zoals wij in Wierum de Engelsmanplaat noemen. Beiden in Wierum geboren kenden wij als jongens in die tijd het wad als was het onze broekzak. Elk slenkje, elk prieltje, elke verhoging en elk slijkruggetje, wij wisten precies waar wij ons bevonden. Vaak zwierven wij bij eb uren lang over de geribbelde uitgestrektheid van de drooggevallen gronden. De verre beelden van de wijde horizon stonden als gegrift in onze geheugenis.
Meermalen had ik bepeinsd of - als ik die buitendijkse vlakte weer voor mij zag - het niet mogelijk zou zijn om ergens west of oost van Wierum te voet aan de andere kant van de vaargeul te kunnen komen, die de schepen hadden te kiezen om over het wad te zeilen. Ik zou dan de 'Kolkman' of zelfs misschien wel Ameland in staat zijn te bereiken.
Vaak stond ik met andere jongens bij een groepje vissers op de trappen naar de top van de dijk te luisteren, als zij na een storm of hoge vloed en bij kruiend ijs in de winter op het wad het hadden over de veranderingen in de waterlopen en de stroompjes als gevolgen daarvan. En zo hoorde ik hen ook een keer druk redeneren over een waarschijnlijk door een zware storm ontstane kans om te voet die vaargeul die steeds weer de uiterste grens vormde van onze 'waddentochten', even vóór de plek waar deze uitliep in het Friese Gat, bij doodtij en een sterke oostenwind te kunnen oversteken.
Met Sake sprak ik er over of hier voor ons nu missschien niet een mogelijkheid lag om lopende een tocht naar Engelsmanplaat te ondernemen. Hij had er aanvankelijk geen oren naar. Daar was immers tussen het bij eb droog te vallen stuk wad aan de andere kant van de vaargeul en de 'Kolkman' ook nog het Ebermansgat. Wij wisten dit van de vissers. En dit gat was berucht om zijn 'süge-san' (drijfzand).
Toch liet ik het er niet bij zitten. Hier en daar nog maar eens proberen wat meer aan de weet te komen aangaande de kansen van ons plan. Omtrent de juiste plaats om de vaargeul te passeren, ving ik op dat je, als je bij de geul kwam, naar de plek moest zoeken waarvan je de dorpstoren van Nes (W.D.) in één lijn moest kunnen zien uitsteken boven de schuur van de eerste boerderij achter de zeedijk, toen bewoond door Romke Wustman. Deze wegwijzer werd genoemd 'de toer oer de skuorre' (de toren boven de schuur uit). Ook kwam ik er achter dat als je een korte plank meenam je al worstelende met het drijfzand door het Ebermansgat kon komen. Als je met één been door het zand werd opgezogen, had je die plank onder de knie van je andere been te leggen. die plank hield dan een snel wegzakken van dat been tegen en je kreeg zodoende tijd om het opgezogen been uit het zand te trekken en verder te verplaatsen.
Met deze gegevens zocht ik Sape opnieuw op. En na lang praten gaf hij zich tenslotte gewonnen.
Een gunstige wind afwachtend waagden wij onze onderneming uit te voeren de eerste week van augustus. Het was toen doodtij en er stond een strakke oostenwind. Bij de vaargeul gekomen vonden wij vrij spoedig de plek, waarvan wij naar de zeedijk kijken 'de toer oer de skuorre' in 't zicht kregen. Wij konden toen de stroom gemakkelijk doorwaden. Het water kwam niet verder dan kniehoogte.
Met het oog op de tijd dienden wij nu flink door te lopen over een drooggevallen plaat, die wij niet kenden en die ons van het Ebermansgat scheidde. Toen wij dit bereikten, viel het eerst niet mee dit gat 'al plankende' over te komen. Het bleek een heel geworstel te zijn. Gelukkig, wij waren met z'n tweeën en konden elkaar moed inspreken. Al doende leerden wij en belandden tenslotte op de 'Kolkman'.
De beide bakens die vroeger van verre reeds aangaven waar de plaat lag, waren in het begin van de oorlog (1914) reeds omver gehaald. Er stond nu een stevige, vrij hoge paal, die vanaf ongeveer anderhalve meter van de grond voorzien was van een aantal dikke korte dwarsplanken, boven elkaar en op korte afstand van elkaar aangebracht. Er was zo een mogelijkheid voor een drenkeling om als hij deze paal kon bereiken die vast te houden en met zijn benen tussen de dwarsplanken te gaan zitten, als was zo'n zitplaats niet al te zacht.
Zeppelins
Wij hebben verder zelf eerst wat op de plaat rondgelopen. Tengevolge van de felle oostenwind van die dagen was deze bij vloed een tijdlang niet ondergelopen geweest, zodat het droge zand hier en daar verstoof en duintjes ging vormen achter de door een rijksdienst 'geplante' bosje helm. Overigens was er weinig bijzonders waar te nemen. Wij bezochten het Noordzeestrand en liepen een eind langs de rand van de branding. Er lagen wat stukken darg - brokken veen samengeklonterd met slib en wier - enkele flessen en blikjes en wat aangespoeld hout. En juist terwijl wij bezig waren werd het geruis van de zee vrij plotseling overstemd door het motorgeronk van een zestal zeppelins, die wat verder naar het noorden de zee overstaken voor een bombardement op Londen.
Met het oog op de opkomende vloed moesten wij nu tijdig de terugtocht aanvaarden en konden dus niet te lang op de plaat blijven. Maar ... als wij weer in Wierum aankwamen, zouden ze ons dan geloven, als wij vertelden dat wij, kwajongens, te voet naar de 'Kolkman' waren geweest? Wij hadden enig bewijs nodig. Het was toen immers ongehoord dat twee jongens, de een veertien en de ander vijftien, op eigen houtje dit zouden hebben kunnen doen. Ik stelde mijn vriend voor wat helm mee te nemen. En dat hebben wij toen maar gedaan.
De terugreis ging vrij vlot. Met het 'süge-san' waren wij op de heenreis vertrouwd geraakt en hoewel de vloed reeds begon op te komen, konden wij zoder erg nat te worden de vaargeul weer doorwaden.
In Wierum aangekomen wilde men ons inderdaad niet geloven. Het kon niet waar zijn. De meegebrachte bosjes helm evenwel bleken in staat de waarheid van ons verhaal te bevestigen.
Er is in het dorp in die dagen nog veel over onze gewaagde tocht gepraat. Bij ons zelf heeft deze onderneming een onuitwisbare herinnering achtergelaten. Tegen half 12 's morgens hadden wij de dijk bij Wierum verlaten en tegen half 6 's namiddags waren wij weer terug.
De heer J. van Kuiken is emeritus predikant.
Uit Noorderbreedte 1981, met dank aan Gerard Mast